Coronavirussen: Feline Infectieuze Peritonitis (FIP)

De afgelopen 2-3 jaar heeft het coronavirus SARS-CoV-2 de wereld in zijn greep gehad. Naast dit coronavirus zijn er nog 6 andere coronavirussen die tot ziekte bij de mens kunnen leiden. Ook in de dierenwereld is deze familie van virussen niet onbekend. In 1960 kwam een nieuwe kattenziekte aan het licht (Holzworth, 1963). Men wist toen nog niet wat het veroorzakende agens was, maar na een paar jaar aan onderzoek (Ward, 1970; Wolfe & Griesemer, 1966; Zook et al., 1968) werd geconstateerd dat het om een virus ging dat sprekend op het humane coronavirus 224-E leek en werd daarom bestempeld tot het Feline Infectieuze Peritonitis Virus (FIPV). FIPV is de veroorzaker van de dodelijke kattenziekte Feline Infectieuze Peritonitis (FIP) dat we vandaag de dag nog steeds kennen.

Feline coronavirussen
Net zoals alle andere coronavirussen, zijn Feline Coronavirussen (FCoV) RNA-virussen met een genoom van zo’n 30 kb (de Groot-Mijnes, J. D. F et al., 2005). Dit maakt dat ze het langste RNA-genoom hebben dat we op dit moment kennen. Het genoom is positief enkelstrengs en veilig verpakt in een nucleocapside. Meer dan twee derde van het genoom bestaat uit twee grote open-reading frames (ORF), namelijk ORF1a en ORF1b. Daaropvolgend liggen nog 9 andere ORFs, waarvan er 4 coderen voor structurele eiwitten zoals het spike-eiwit, en 5 voor de niet-structurele eiwitten (Dye & Siddell, 2005).

Figuur 1: RNA-genoom van Feline Coronavirussen (Kipar & Meli, 2014)

Pathogenese
Om het virus te elimineren is vooral de celgemedieerde immuniteit van belang. De humorale immuniteit verergert de ziekte alleen maar, omdat antilichamen FIPV opsoniseren waardoor opname door macrofagen bevorderd wordt (Pedersen, 2009). T-cellen van de celgemedieerde immuniteit spelen een rol in het instrueren van macrofagen en helpen virale replicatie te voorkomen en het virus te elimineren (Pedersen, 2014a).

Prevalentie
FECV komt bij alle katten wereldwijd voor (Drechsler et al., 2011) en verspreidt zich via de oro-fecale route. Om deze reden is de prevalentie van FECV vooral hoog in zogenaamde multi-cat households zoals cattery’s, pensions, fokkerijen, etc. (Pederson, 1976). Ondanks de hoge prevalentie, ontstaat FIP maar bij een klein gedeelte hiervan (Rohrbach et al., 2001). De ernst van de ziekte is echter enorm, vanwege de hoge letaliteit en het ontbreken van vaccinaties en behandeling (Pedersen et al., 2008).

Symptomen
Doordat FIP een systemische ziekte is, zijn de symptomen erg divers en afhankelijk van de locatie van weefselschade. In het begin worden vooral griepachtige verschijnselen waargenomen, zoals koorts, lusteloosheid en anorexie (Kipar & Meli, 2014).

FIP kent twee uitingsvormen, namelijk de droge vorm en de natte vorm. De natte vorm wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van vochtophopingen die ontstaan doordat vocht uit de bloedvaten lekt ten gevolge van een vasculitis. Vochtophopingen kunnen voorkomen in thorax en abdomen en leiden respectievelijk tot benauwdheid en een opgezwollen buik (Kipar & Meli, 2014).

Figuur 2: natte vorm van FIP met laesies in de lever (pijlen) en dradentrekkend vocht in de buikholte  (Kipar & Meli, 2014)

De droge vorm is minder ernstig bevindt zich tussen de fase van het verslaan van het virus en de natte vorm in. Bij de droge vorm is de cellulaire immuniteit net sterk genoeg om de ziekte tot een bepaald niveau te beperken en kenmerkt zich door de afwezigheid van vochtophopingen. Omdat FIPV bij deze vorm beperkt wordt gehouden, maar niet wordt geëlimineerd, ontstaan er meer chronische ontstekingen rondom de aderen in het lichaam (Kipar & Meli, 2014).

De twee vormen kunnen onafhankelijk van elkaar voorkomen, maar ook tegelijkertijd. Vooral de nieren zijn vaak aangedaan, naast de hersenen en de ogen. Aantasting van hersenen en ogen worden daarom ook wel neuro-FIP of oculaire-FIP genoemd waarbij er neurologische verschijnselen zichtbaar zijn en laesies in de ogen (Kipar & Meli, 2014).

Diagnose
Symptomen van FIP zijn aspecifiek en kunnen ook bij andere aandoeningen voorkomen waardoor het lastig is om de ziekte met zekerheid vast te stellen (Hartmann et al., 2003). FIP komt vooral voor bij jonge of juist oudere, ongecastreerde katers en raszuivere katten (Rohrbach et al., 2001). Sommige kattenrassen zijn gepredisponeerd voor FIP, zoals de Birmaan, Ragdoll, Bengaal, Rex, Abessijn en Himalaya  (Pesteanu-Somogyi et al., 2006). Aan de hand van het signalement kan een vermoeden voor FIP dus ontstaan. In het bloedonderzoek worden vaak een leukocytopenie, anemie, hyperglobulinemie, en verhoogde leverenzymen gevonden, maar aangezien deze niet specifiek zijn voor FIP en ook bij andere aandoeningen voorkomen kunnen deze bloedwaarden de diagnose niet definitief stellen. Puncties van de vochtophopingen of cerebrospinale vloeistof kunnen getest worden op antilichamen, maar ook hier geldt dat de aanwezigheid van een titer geen bevestiging geeft omdat katten vaak al in contact zijn geweest met onschuldige coronavirussen en daardoor al antilichamen hebben. Er kan een PCR gedaan worden op bloedmonsters en puncties van de vochtophopingen, maar omdat deze ook positief uitslaat op FECV omdat deze zich soms ook systemisch laat zien is een positieve uitslag niet altijd betrouwbaar. Echter kan met PCR ook het verschil tussen FECV en FIPV aangetoond worden op DNA-niveau, waarmee wel de definitieve diagnose gesteld kan worden, maar deze is alleen mogelijk op puncties van vochtophopingen (Hartmann et al., 2003).

In de praktijk zijn er twee methodes om de definitieve diagnose te stellen. Namelijk detectie van FIPV-antigenen door middel van immunofluorescentietest op het vocht in de lichaamsholten of histopathologie, waarbij een genomen biopt onderzocht wordt op het virus. Echter zijn de katten vaak al te ziek om deze handeling uit te voeren, omdat het een operatie betreft (Hartmann et al., 2003).

Behandeling
Tot op heden is er geen behandeling of beschikbaar medicijn om FIP te bestrijden. Echter heeft er in 2016 een onderzoek plaatsgevonden naar een virusremmer tegen het ebolavirus waarbij de nucleosideanaloog GS-5734, beter bekend als Remdesivir ontdekt werd  (Warren et al., 2016). Een van de metabolieten van Remdesivir, GS-441524, is vervolgens getest bij katten met FIP. De resultaten waren veelbelovend. Veel katten genazen van FIP en het middel lijkt veilig om gebruikt te worden. Het middel moet elke dag, voor minstens 84 dagen lang, subcutaan toegediend worden als injectievloeistof. Dit maakt de behandeling iets lastiger, omdat eigenaren dit zelf zouden moeten doen. Voordat het middel eventueel gebruikt kan gaan worden in de diergeneeskunde, moet het middel nog vrijgegeven worden door de farmaceut en zijn er wellicht nog meer onderzoeken nodig  (Dickinson et al., 2020; Jones et al., 2021; Krentz et al., 2021; Murphy et al., 2018; Pedersen et al., 2018; Pedersen et al., 2019).

Door: Anne Ruth van Drunen

Bronnen:
de Groot-Mijnes, J. D. F, van Dun, J. M., van der Most, R. G, & de Groot, R. J. (2005). Natural History of a Recurrent Feline Coronavirus Infection and the Role of Cellular Immunity in Survival and Disease. Journal of Virology, 79(2), 1036-1044. 10.1128/JVI.79.2.1036-1044.2005

Dickinson, P. J., Bannasch, M. M., Thomasy, S. M., Murthy, V. D., Vernau, K. M., Liepnieks, M., Montgomery, E., Knickelbein, K. E., Murphy, B., & Pedersen, N. C. (2020). Antiviral treatment using the adenosine nucleoside analogue GS ‐441524 in cats with clinically diagnosed neurological feline infectious peritonitis. Journal of Veterinary Internal Medicine, 34(4), 1587. 10.1111/jvim.15780

Drechsler, Y., Alcaraz, A., Bossong, F. J., Collisson, E. W., & Diniz, Pedro Paulo V. P. (2011). Feline Coronavirus in Multicat Environments. The Veterinary Clinics of North America: Small Animal Practice, 41(6), 1133-1169. 10.1016/j.cvsm.2011.08.004

Dye, C., & Siddell, S. G. (2005). Genomic RNA sequence of Feline coronavirus strain FIPV WSU-79/1146. Journal of General Virology, 86(8), 2249-2253. 10.1099/vir.0.80985-0

Hartmann, K., Binder, C., Hirschberger, J., Cole, D., Reinacher, M., Schroo, S., Frost, J., Egberink, H., Lutz, H., & Hermanns, W. (2003). Comparison of Different Tests to Diagnose Feline Infectious Peritonitis. Journal of Veterinary Internal Medicine, 17(6), 781-790. 10.1111/j.1939-1676.2003.tb02515.x

Holzworth, J. E. (1963). Some important disorders of cats. The Cornell Veterinarian, 53, 157-160.

Jones, S., Novicoff, W., Nadeau, J., & Evans, S. (2021). Unlicensed GS-441524-Like Antiviral Therapy Can Be Effective for at-Home Treatment of Feline Infectious Peritonitis. Animals, 11(8)10.3390/ani11082257

Kipar, A., & Meli, M. L. (2014). Feline Infectious Peritonitis: Still an Enigma? Veterinary Pathology, 51(2), 505-526. 10.1177/0300985814522077

Krentz, D., Zenger, K., Alberer, M., Felten, S., Bergmann, M., Dorsch, R., Matiasek, K., Kolberg, L., Hofmann-Lehmann, R., Meli, M. L., Spiri, A. M., Horak, J., Weber, S., Holicki, C. M., Groschup, M. H., Zablotski, Y., Lescrinier, E., Koletzko, B., Von Both, U., & Hartmann, K. (2021). Curing Cats with Feline Infectious Peritonitis with an Oral Multi-Component Drug Containing GS-441524. Viruses, 13(11)10.3390/v13112228

Murphy, B. G., Perron, M., Murakami, E., Bauer, K., Park, Y., Eckstrand, C., Liepnieks, M., & Pedersen, N. C. (2018). The nucleoside analog GS-441524 strongly inhibits feline infectious peritonitis (FIP) virus in tissue culture and experimental cat infection studies. Veterinary Microbiology, 219, 226-233. 10.1016/j.vetmic.2018.04.026

Pedersen, N. C. (2009). A review of feline infectious peritonitis virus infection: 1963–2008. Journal of Feline Medicine and Surgery, 11(4), 225-258. 10.1016/j.jfms.2008.09.008

Pedersen, N. C. (2014a). An update on feline infectious peritonitis: Diagnostics and therapeutics. The Veterinary Journal, 201(2), 133-141. 10.1016/j.tvjl.2014.04.016

Pedersen, N. C. (2014b). An update on feline infectious peritonitis: Virology and immunopathogenesis. The Veterinary Journal, 201(2), 123-132. 10.1016/j.tvjl.2014.04.017

Pedersen, N. C., Allen, C. E., & Lyons, L. A. (2008). Pathogenesis of feline enteric coronavirus infection. Journal of Feline Medicine and Surgery, 10(6), 529-541. 10.1016/j.jfms.2008.02.006

Pedersen, N. C., Kim, Y., Liu, H., Galasiti Kankanamalage, A. C., Eckstrand, C., Groutas, W. C., Bannasch, M., Meadows, J. M., & Chang, K. (2018). Efficacy of a 3C like protease inhibitor in treating various from acquired feline infectious peritonitis. Journal of Feline Medicine and Surgery, 20(4), 378-392.

Pedersen, N. C., Perron, M., Bannasch, M., Montgomery, E., Murakami, E., Liepnieks, M., & Liu, H. (2019). Efficacy and safety of the nucleoside analog GS-441524 for treatment of cats with naturally occurring feline infectious peritonitis. Journal of Feline Medicine and Surgery, 21(4), 271-281. 10.1177/1098612X19825701

Pederson, N. C. (1976). Serologic studies of natural occuring feline infectious peritonitis. American Journal of Veterinary Research, (37(12)), 1449.

Pesteanu-Somogyi, L. D., Radzai, C., & Pressler, B. M. (2006). Prevalence of feline infectious peritonitis in specific cat breeds. Journal of Feline Medicine and Surgery, 8(1), 1-5. 10.1016/j.jfms.2005.04.003

Rohrbach, B. W., Legendre, A. M., Baldwin, C. A., Lein, D. H., Reed, W. M., & Wilson, R. B. (2001). Epidemiology of feline infectious peritonitis among cats examined at veterinary medical teaching hospitals. Journal of the American Veterinary Medical Association, 218(7), 1111-1115.

Ward, J. M. (1970). Morphogenesis of a Virus in Cats with Experimental Feline Infectious Peritonitis. Virology, 41(1), 191-194. 10.1016/0042-6822(70)90070-X

Warren, T. K., Jordan, R., Lo, M. K., Ray, A. S., Mackman, R. L., Soloveva, V., Siegel, D., Perron, M., Bannister, R., Hui, H. C., Larson, N., Strickley, R., Wells, J., Stuthman, K. S., Van Tongeren, S. A., Garza, N. L., Donnelly, G., Shurtleff, A. C., Retterer, C. J., . . . Bavari, S. (2016). Therapeutic efficacy of the small molecule GS-5734 against Ebola virus in rhesus monkeys. Springer Science and Business Media LLC. 10.1038/nature17180

Wolfe, L. G., & Griesemer, R. A. (1966). Feline Infectious Peritonitis. Veterinary Pathology, 3(3), 255-270. 10.1177/030098586600300309

Zook, B. C., King, N. W., Robison, R. L., & McCombs, H. L. (1968). Ultrastructural Evidence for the Viral Etiology of Feline Infectious Peritonitis. Veterinary Pathology, 5(1), 91-95. 10.1177/030098586800500112